Het Sternet met de twaalf Expeditieknooppunten (bron: PTT Post XII x EKP)

Het Postkantoor aan de Boulevard van Enschede dat geen EKP werd

Links op de foto het EKP-gedeelte, rechts het kantoorgebouw aan de Oosterdokskade waarin ook de districtsdirectie van het postdistrict Amsterdam zetelde

Postrijtuigen op het postperron van het EKP in Roosendaal

Het imposante postkantoor (en voormalig expeditiekantoor) aan de Spoorlaan in Tilburg

Het voormalige stationspostkantoor en kantoor van de districtsdirectie in Arnhem

Elk district één expeditieknooppunt

In het hoofdstukje “De wind van verandering hangt in de lucht” schetsten we al de veranderingen in de postale infrastructuur die de studentengroep uit 1970 aan het papier toevertrouwde. Hun werkstuk voelde de tijdgeest haarfijn aan.

De Post was nog steeds niet rendabel. Ondanks vele inspanningen was er een fors exploitatietekort. De tijdgeest veranderde ook. Post was niet mee “zo maar” een overheidsdienst, maar het geïnvesteerde vermogen moest ook renderen. De Tweede Kamer gaf het adviesbureau “Bosboom en Hegener Raadgevend Efficiency Bureau” de opdracht om de werkwijze van Post te onderzoeken. Hun conclusie was zeker niet negatief over het bedrijf. De arbeidsnormen en -prestaties lagen op voldoende niveau; men was voldoende zuinig en had oog voor de kleine doelmatigheid (Noot auteur: gedurende de werkzame periode van auteurs is het oog voor voldoende zuinigheid altijd gebleven).

Tja, en als de kosten dan niet omlaag kunnen, zouden de tarieven omhoog moeten. Maar dat liet de markt niet toe. De tarieven waren al fors omhoog gegaan en men was bang voor het weglopen van de grote klanten. Het besef ontstond dat meer volume een beter kostendekking bood, daarom was een van de aanbevelingen ook om een actief commercieel beleid te voeren. In de deelmarkten maatwerk bieden aan de grote en kleine aanbieders van partijenpost en dat aanbod actief in de markt te zetten. In de jaren zeventig werd Nederland internationaal een voorloper op dit gebied. In de districten ontstonden echte commerciële afdelingen. Vanaf 1971 golden er speciale tarieven voor partijenpost.

Ingrijpende veranderingen waren noodzakelijk om de kostenstructuur van het bedrijf naar een structureel lager niveau te brengen. Een aantal ontwikkelingen werd daartoe in gang gezet.

Er werd een postcode ontwikkeld. Dezelfde code die we nu nog kennen. De eerste vier cijfers geven de woonplaats en in grotere plaatsen de wijk in de woonplaats aan. Binnen de woonplaats of wijk geven de twee letters een groepje aan van zo’n 25 woningen.

Voor de partijenpost werd de postcode ingevoerd in 1976. Voor de grote klanten was dat relatief eenvoudig, want die gebruikten al een soort code per woonplaats. In 1978 moesten ook de particulieren er aan geloven. Vanaf 1 april 1980 was het gebruik van de postcode, ook voor particulieren verplicht. Al na enkele jaren was het gebruik gestegen tot negentig procent.

De invoering van de postcode was een voorwaarde om stappen te zetten in de automatische verwerking van de post. Een machine aan de verzendkant, zowel als aan de ontvangstkant hoefde immers maar vier cijfers, twee letters en een huisnummer te lezen om te weten waar een brief naar toe moest. Mede voor het gebruik bij de PCGD (óók PTT) was in het laboratorium in Leidschendam al hoogwaardige technologie voor letter- en handschriftherkenning ontwikkeld. Het ultieme doel was de machines gedrukte en getypte adressen automatisch te laten lezen, liefst ook de handgeschreven postcode. Die technologie liet nog een tijd op zich wachten, daarom ontstond handindexering; (meest) dames brachten de code aan. De code werd vertaald naar een voor het menselijk oog onbegrijpelijke code die in roze op de brief werd gespoten.

Maar eerst vond een andere herstructurering plaats. In de jaren zeventig werd een plan ontwikkeld om de complete vervoers- en sorteerinfrastructuur op zijn kop te zetten. In 1973 werd in Utrecht het eerste speciale postperron gebouwd. Post reisde niet meer met reizigerstreinen, maar met speciale posttreinen. Utrecht werd het middelpunt van het zogenaamde sternet. Treinen reden in vijf slagen heen en weer naar de expeditiekantoren. Begin jaren zeventig werd bekend gemaakt dat er een concentratieslag zou plaatsvinden. De treinen reden niet meer naar de 48 kantoren, die 270 hoofdpostkantoren bedienden. Einde jaren zeventig zouden er twaalf expeditiekantoren komen met een eigen postperron. Waarom twaalf, terwijl eerder de gedachte al uitging naar één centrum; ook zestien werd genoemd.

De verklaring ligt in het feit dat postaal Nederland destijds twaalf districten kende aan wie grote uitvoerende macht gedelegeerd was. Twaalf postbaronnen durfden hun mond wel open te doen in de discussie met de Centrale Directie. Ieder district moest en zou één expeditieknooppunt krijgen. Wat zeker niet onderschat mag worden, was ook de invloed van de politiek. Er moest intern en extern draagvlak zijn.  Hert bedrijf was van de overheid, dus de overheid bemoeide zich er mee. Dus hier en daar is water in de wijn gedaan in compromisland Nederland om maar vooruit te komen. Er werd wel een norm voor een aantal te verwerken stukken per avond bepaald (100.000 stuks losse post), maar de statistici in die jaren kregen de cijfers voor EKPn als Groningen, Leeuwarden, Sittard, Haarlem en Roosendaal maar met moeite rond gerekend.

Op de kantoren die geen EKP werden ontstond uiteraard weerstand. In het krantenarchief op internet lezen we de verhitte discussies over de opheffing van de expeditiefunctie in Enschede ten gunste van Zwolle. Zelfs Kamervragen werden gesteld door leden van PvdA en D66!   Op 7 april antwoordde Staatssecretaris Van Hulten dat er inderdaad aanleiding is om met de hele zaak van Almelo, Hengelo en Enschede naar Zwolle te gaan.  “De organisaties van overheidspersoneel zijn ingelicht, maar uiteraard zal bij de definitieve besluitvorming alle relevante factoren worden meegenomen”. We weten hoe het afliep.

Soms waren ook tijdelijk noodoplossingen noodzakelijk. Zo kreeg Arnhem bijvoorbeeld een tijdelijk nood-EKP aan ’t Broek, bij het postperron in aanleg kwamen barakken en ruimte voor de aan- en afvoer van poststukken. Het stationspostkantoor was te klein geworden en het nieuwe EKP aan de Johan de Wittlaan nog niet af.

Een district werd zo een zelfvoorzienende eenheid met een directeur die de verantwoordelijkheid droeg voor de eigen aan- en afvoer, de buslichting, de bestelling, de expeditie binnen het district en sortering van de binnenkomende post naar bestelloop en de uitgaande post naar de andere districten. De directeur was naast de baas van de postdirecteuren binnen het district ook rechtstreeks verantwoordelijk voor de stad van vestiging en het EKP zelf. Hij werd bijgestaan door een tweetal adjunct-directeuren en een staf.

Binnen de districten veranderde er ook een en ander omdat de bestelling gerationaliseerd kon worden. Er kwam een “Integraal Structuurplan” voor de voorsortering en bestelling. Het land werd in tweehonderd voorsorteergebieden verdeeld die bediend werden vanuit 160 voorsorteercentra. Van de voorsorteercentra werd de post gebracht naar ongeveer zevenhonderd bestelkantoren.

Ook andere maatregelen droegen in de jaren zeventig bij aan meer efficiency: de plaatsing van buitenbussen als men verder dan tien meter van de openbare weg woonde, de plaatsing van brievenbussen bij de ingang van flats, de inzet van meer auto’s en de invoer van het één bestellingsysteem begin jaren zeventig.

 

Bronnen:

Tom  Groot en Kari Lukka: Cases in Management Accounting Curent Practices in European Companies

Dr.G.Hogesteeger: 200 jaar Post in Nederland

PTT Post: Expeditieknooppunt Sittard

Marc Kleijen en Peter Malcontent: De Geschiedenis van de Arnhemse Posterijen

Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal

EW  19 december 2020: Operatie Postcode

Maak jouw eigen website met JouwWeb