Henk van de Schoor – leven met postkantoren

Henk van de Schoor is op 1 december 1999 in  Leiden gepromoveerd op het onderwerp postkantoren. Gerard had al eens zijn dissertatie bij hem aangeschaft. Onze lezers weten dat we hier al veelvuldig dankbaar gebruik van hebben gemaakt in de verhalen op deze website. We wilden hem graag eens ontmoeten en met hem in gesprek gaan. Op 3 mei 2024 was het zo ver. We ontmoetten elkaar in Breukelen en spraken bijna drie uren met hem. (G=Guus en Gerard; H= Henk)

Boven: De drie delen van de dissertatie (bron: LinkedIn)

Onder: Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam (bron:Wikipedia)

 

G: Henk, je proefschrift had een imposante titel:  “Bedrijfspanden van post, telegrafie en telefonie in Nederland 1850-1915. Een typologisch onderzoek” en een nog imposantere omvang (3 banden, in totaal 1282 pagina's). Hoe kom je op zo’n onderwerp?

 H: Ik ben afgestudeerd in de Kunstgeschiedenis in Utrecht in  1974. Daarna vond ik werk als universitair docent aan de universiteit van Leiden. Daar heb ik ook met veel genoegen gewerkt tot het jaar 2010 toen ik met pensioen kon gaan. Ik was fulltime docent, maar ergens in de tijd ontstond het idee dat wetenschappelijk personeel aan een universiteit toch wel gepromoveerd moest zijn. Hoe dat aan te pakken? Mijn toenmalige baas en later promotor professor Mekking nam me mee naar het Postmuseum aan de Zeestraat. De directeur, Ben Koevoets, liet ons vol trots de archieven zien, de vele publicaties. Die waren vooral geënt op de lokale geschiedschrijving, maar een rode draad was er eigenlijk niet. Dat werd mijn uitdaging. Ik ben zeven jaar lang elk weekend en elke vrije dag bezig geweest met archiefonderzoek en bezoeken aan postkantoren. Dat naast mijn fulltime baan. Ik vond het onderwerp steeds boeiender!  Het achtste jaar kreeg ik vrij om te gaan schrijven. Dat was krap, eerlijk gezegd vind ik zelf ook dat ik aan het einde van de beschreven periode wat rafelrandjes heb achtergelaten.

G: We zien dat je voor onze ontmoeting veel hebt meegenomen? Wat is dat allemaal?

 H: Ik vertelde dat ik jaren bezig ben geweest gegevens te verzamelen. Dit zijn een paar orders uit mijn archief. Ik heb zo’n 30 à 40 ordners waarin ik van alle postgebouwen die gebouwd zijn tussen 1850 en 1930 de bouwtekeningen heb, de informatie over het gebouw, de foto’s. Ook veel ansichtkaarten die ik via sites als Marktplaats verzameld heb. Ik heb ze geordend op het jaar van aanbesteding.

G: We zijn onder de indruk. Zelf hebben we inmiddels ook wel een aantal kasten met literatuur en veel foto’s. Maar dit is museumwaardig!

 H: O, ik heb nog veel meer bijzondere zaken verzameld. Tijdens het onderzoek kwam ik vanzelfsprekend telkens de naam van Rijksbouwmeester C.H. Peters (1847-1932) tegen. Een boeiende man die zijn stempel op Nederland wel gezet heeft. Heel veel postkantoren die door hem gebouwd zijn, zijn inmiddels tot monument bestempeld. Uit interesse ben ik ook op zoek gegaan naar zijn nabestaanden. Hij had vier kinderen waarvan er drie jong zijn overleden. Zijn dochter Lena kreeg drie kinderen. De oudste (Charlotte) en de jongste, die ook Lena heette (+2011) heb ik nog persoonlijk ontmoet. Eén er van bleek bij mij om de hoek in Den Haag te wonen. Via hen ben ik in het bezit gekomen van een aantal cahiers die je als een soort van memoires kunt bestempelen. Hij herhaalt hierin zichzelf wel veel. Het was geen gemakkelijke man. Hij had problemen met zijn opdrachtgevers die steeds vonden dat hij veel te duur bouwde.

Links: Cornelis Hendrik Peters, architect (1847-1932)

Bron: Wikipedia

G: Wij vonden het heel bijzonder dat hij niet alleen veel overheidsgebouwen ontworpen heeft maar ook zijn eigen huis aan de Surinamestraat 42 in Den Haag. Ook een monument.

 H: Zeker, maar het is heel triest dat hij dit huis uit 1881-1882, als het ware als een museum,  ingericht met veel kunst, prenten en boeken later heeft moeten verkopen. Zijn kapitaal was door verkeerde beleggingen verdwenen. Toen hij op een bepaald moment ook de zorg voor zijn dochter met drie kinderen op zich moest nemen, werd eerst de kunstcollectie en later het huis verkocht. Dat moet hem pijn hebben gedaan. De kleinkinderen herkenden later aan de hand van foto’s nog veel spullen uit het familiebezit die eerder aan de Surinamestraat stonden. 

Links: het door hem zelf ontworpen woonhuis, Surinamestraat 42. Bron: Wikipedia Commons

 

G: Hoe was Peters als architect? 

H: Hij was geïnspireerd door een aantal oude bouwstijlen. Hollandse renaissance, met romaans-gotische elementen, Hij bleef ver weg van het classicisme dat na 1625 in Holland op kwam. Denk aan het Mauritshuis of het Paleis op de Dam. Een hoogtepunt van hem is natuurlijk het postkantoor in Amsterdam aan de Nieuwezijds Voorburgwal (1895-1899) . Maar een paar honderd meter verder staat de beurs van Berlage, gebouwd tussen 1898 en 1903. Dat is een topgebouw dat voor eeuwig de naam van Berlage vestigde. Heel modern. Aan de andere kant heb je natuurlijk Cuypers, de architect van Amsterdam CS en het Rijksmuseum. Je kunt zeggen dat Peters  als enigszins ouderwets werd ervaren.

Wisten jullie overigens dat het postkantoor in 1898 nog niet af was bij de inhuldiging van Koningin Wilhelmina. Als een gek is er gewerkt om de buitenkant toonbaar te maken. Achter de ramen brandden waxinelichtjes, zodat het toch nog heel wat leek.

Linksboven: Amsterdam, Nieuwezijds Voorburgwal in de jaren 70 Foto: I.Klaassen

Links:  imposante blik op de binnenkant van het winkelcentrum Magna Plaza

G: Zó veel gebouwen heeft hij ontworpen, meer dan alleen postkantoren. Hoe deed hij dat? 

H: Hij had natuurlijk wel een heel bureau onder zich. Maar in tegenstelling tot heel veel andere architecten kun je echt wel zeggen dat er geen lijn op papier kwam die hij niet zelf tekende. Zijn medewerkers werkten het natuurlijk later wel uit. Je zou ook zeggen dat een geslaagd ontwerp wel herhaald kon worden, maar zo zat hij niet in elkaar  Elk ontwerp was uniek. Dat maakte het natuurlijk ook duur. Plus dat hij vasthield aan anderhalf steens muren. Anderen gingen uit van enkel steens.

Op de afbeelding boven (bron Streetview) zien we het eerste Post en Telegraafgebouw van Ommen, Kruisstraat 6-6b,  een gemeentegebouw dat op 15 november 1881 in gebruik werd genomen. De eerste steen werd gelegd op 12 mei 1881. In gebruik tot het nieuwe postkantoor ontworpen door Peters in 1906-1907 de taken van dit postkantoor overnam.

 

G: Is dat ook een verklaring voor het feit dat er nog zo veel behouden zijn gebleven?

H: Zeker. Hij weigerde in eerste instantie ook een standaardontwerp te maken. Maar dat kwam er uiteindelijk wel van. Ontwerp  A, B en C – alleen nooit gebouwd! Rijksbouwmeester Knuttel, meer manager van een bureau, ontwierp in dezelfde periode gebouwen die wat minder traditioneel waren. Het bureau van Peters leende, of liever gezegd: kreeg toegewezen, een architect van Knuttel, ene Van der Kooij, die maakte wel een standaardontwerp waarvan (met enige variatie) er zo’n 25 gebouwd zijn. Niet al te beste kwaliteit overigens. Allemaal herkenbaar omdat ze een witgepleisterde bovenkant hadden. Dat inlenen door Peters kwam ook omdat hij zelf toen druk was met de restauratie van Paleis Het Loo. In zijn memoires is hij daar buitengewoon kort over. Hij noemt de naam Van der Kooij niet eens.

Vacatureteksten voor een directeur uit "De Post- en Telegraafwereld" (1905-1906). In Bolsward is de conversatie in alle kringen heel goed.

G: Het viel ons op dat je het had over een postgebouw, niet over een postkantoor.

 H: Dat maakt ook verschil. In de aanbestedingen ging het om een postgebouw. Zo’n postgebouw kende een postkantoor en een directeurswoning. Je ziet nog steeds bij zo’n voormalig postgebouw twee voordeuren naast elkaar. De ene was de ingang van het postkantoor, de ander de voordeur van de directeurswoning. Daar zat alleen een trap achter die naar de eerste verdieping ging, waar de woonvertrekken van de directeur zich bevonden. Op de zolder was dan vaak nog een dienstbodenkamer. De postkantoren werden vanaf 1870  (in Oss) ook vaak samengevoegd met een telegraafkantoor, niet dat ze iets met elkaar te maken hadden, maar dat was gewoon praktisch. Vooral voor de kleinere plaatsen. In de grotere plaatsen bleven de post- en telegraafkantoren wat langer naast elkaar bestaan. Later kwamen daar natuurlijk ook de interlokale telefooncentrales bij – de lokale telefooncentrales bleven nog heel lange tijd in handen van particulieren of de gemeente. In de grote plaatsen zag je dan dat op de begane grond het postkantoor was, op de eerste etage achter grote ramen met veel licht het telegraafkantoor en onder de hanenbalken zaten in het kunstlicht de dames van de telefooncentrale. Onder toezicht van een cheffin die goed oplette dat er geen gesprekken afgeluisterd werden. Als er een verbinding tot stand kwam was de kreet “voorwaarts mijnheer”. In het postkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal had de postdirecteur wel een eigen dienstwoning. De telegraafdirecteur niet. Verschil moest er zijn! Zo’n postdirecteur werd wel gezien als één van de notabelen van zijn standplaats. Op het niveau van burgemeester, notaris en dominee. Bij de vacatures voor een directie in het blad “De Post- en Telegraafwereld” stond ook altijd onder het kopje ‘conversatie’ of er voldoende communicatie op niveau kon plaats vinden.

G: Wie gaf officieel de opdracht tot de bouw van een postgebouw?

 H: Dat was heel erg verschillend. In de Postwet van 1850 was vastgelegd dat een negentigtal plaatsen een postkantoor moest krijgen. Maar daarmee stonden ze er nog niet! Het Rijk ging er pragmatisch mee om. In de plaatsen waar genoeg verkeer verwacht werd gaf het rijk de opdracht tot de bouw van een postgebouw. In de overige plaatsen liet men het aan de gemeenten over. Men moest dan een plan met de toekomstverwachting indienen. Werd dat goed bevonden, dan huurde het Rijk de ruimte terug. Een gemeente architect maakte dan het ontwerp. Maar soms werd een bestaand gebouw zoals bijvoorbeeld een school verbouwd. Een particulier kon overigens ook een plan opsturen.  Na tien jaar werd er geëvalueerd. Was de omzet inmiddels hoog genoeg, dan kocht het Rijk het pand onder aftrek van de huurkosten die men in die tien jaren betaald had. De gemeentes waren lang niet altijd even happig om een nieuw gebouw neer te zetten. Soms werd een gemeentehuis annex postkantoor opgetrokken.

De initiatiefnemers waren heel verschillend. Dat kon zowel een groep bewoners zijn, de Kamer van Koophandel of zelfs de plaatselijke baron (zoals in De Steeg).  Handel en nijverheid oefenden ook druk uit. Zoals de metaalindustrie in Hengelo, de fruitbedrijven in de Betuwe. Opvallend was ook de vroege instelling van (telegraaf-)kantoren in havenplaatsen als Hoek van Holland, Hellevoetsluis en IJmuiden. Men moest snel kunnen melden dat de vissersvloot weer in de haven lag.

 

Links twee foto's van het kantoor Nijmegen-Hees. Eén uit 1912 en één uit 2012. Het kantoor lag  aan de Schependomlaan 18. Het is in 2013 gesloopt. Er staat nu een appartementencomplex (nummers 16-22).

Het was particulier eigendom. Vermoedelijk ontworpen door Peters.

Foto's: archief H. van de Schoor

G: Nog even terugkomen op Peters. Hij had de titel Rijksbouwmeester. Wat hield dat in?

 H: In 1876 al werd de 29-jarige Peters benoemd tot Rijksbouwkundige. Elk departement (ministerie) had toen de zorg voor het realiseren van zijn eigen gebouwen. Later kwam er een bureau Landsgebouwen en de  hoogste(n) in rang aldaar werden Rijksbouwmeester. Een titel die nu nog bestaat. Nu is dat geen fulltime baan meer voor een architect maar in de periode rond de vorige eeuwwisseling werd er door het rijk heel veel gebouwd. Peters kreeg op een bepaald moment het eerste district (Noord- en Oost Nederland) toegewezen en Knuttel het tweede district. Overigens: Den Haag was zo prestigieus dat Peters die stad zelf hield. Veel aandacht ging uit naar de postkantoren, maar hij bouwde ook belastingkantoren, musea en andere overheidsgebouwen

Links: 't Posthuys in Breukelen uit 1884, gelegen op de hoek van Straatweg 90/Marktstraat 2. Op Marktstraat 2 is een firma met de naam QliiQ gevestigd. Straatweg 90 lijkt in gebruik als woonhuis.

Vervolgens komt het gesprek op de wederopbouwarchitectuur. Daar heeft Henk niet zo veel mee. Hij heeft de indruk dat er nogal willekeurig met de monumentenstatus wordt omgegaan. Het is ook lastig criteria te bepalen. Ook dat de belangstelling voor monumenten heden ten dage verflauwt. Hij vertelt nog een anekdote over zijn zoektochten in het Nationaal Archief. Hij vond een brief van een postbode aan de minister. Al heel bijzonder!  De man vroeg zich af waarom hij twaalf bestelrondes per dag moest maken. Steeds weer terug naar kantoor om te kijken of er al weer een brief voor een volgende ronde was. Steeds weer die zware posttas om. Het antwoord kende Henk niet, maar kort daarna werd het aantal bestellingen per dag gereduceerd. Tot slot wisselen we na een tosti wat informatie over wederzijds bekende postkantoren uit. Een dag na ons gesprek krijgen we van Henk een mail. “Ik hoop dat ik jullie gisteren niet heb overvoerd met alle informatie over Peters en de Posterijen. Het was voor mij goed eindelijk weer eens twee ‘soul mates’ te spreken die evenveel (en misschien zelfs nog wel meer) voormalige postkantoren in Nederland hebben gezien dan ik.”

 

Na het interview bezoeken we nog even wat voormalige postkantoren in de omgeving. Links boven het monumentale  't Posthuys in Breukelen uit 1884. Links midden de opvolger van dit kantoor uit 1895 aan de Herenstraat 70. Dit was particuliere nieuwbouw. Het postkantoor was het meest rechtse pand in het complex. Henk was hier in 1994 toen het al niet meer in gebruik was als postkantoor. Het pand is wel verminkt. De oorspronkelijke geveltoppen zijn verdwenen, er zijn grote dakkapellen toegevoegd.

Links onder: Het postkantoor in Loenen aan de Vecht aan de Bredestraat 5-7 stamt uit 1883. Ook dit kantoor bezocht Henk in 1994 toen het nog in gebruik was als postkantoor.  Het is nu een rijksmonument.