Terug naar 1905 Deel 1
Het jaar 1905 lag midden in een hectische periode voor Post. De economie bloeide, er werden interessante uitvindingen gedaan, op vervoersgebied veranderde van alles. Het postale volume groeide, er verschenen vele nieuwe gebouwen gebouwd onder leiding van gerenommeerde architecten. De toenmalige leiding had vele uitdagingen. We halen er een naar voren. Ze worstelde met het probleem: hoe zorgen wij voor een rechtvaardige beloning voor de postdirecteuren? Duidelijk was wel dat er een klasse-indeling moest komen. Van hoog naar laag. Maar hoe doe je dat? We proberen een tijdsbeeld te schetsen. Gerard dook in het Nationaal Archief.
Inleiding
De periode tussen 1890 en 1914 was er een van sterke groei. Dat de nieuwe Postwet van 1891 er voor zorgde dat de tarieven verlaagd werden hielp natuurlijk. In veel gemeentes werd een speciaal voor post gebouwd nieuw gebouw gerealiseerd. Veel hulpkantoren werden omgezet in een hoofdpostkantoor. Een simpel criterium voor omzetting was de hoeveelheid werk. Als die niet meer door één man konden worden uitgevoerd kon een kantoor omgezet worden naar hoofdpostkantoor. Criteria waren ook de geldelijke omzet en het inkomen van een brievengaarder. Tachtigduizend brieven per jaar was een ander belangrijk criterium.
Links: Spoorkaart van Nederland uit 1905 Bron: Spoortijdlijn.nl
Wat gebeurde er zo al?
Meer post betekende vooral ook meer zegelverkoop, steeds vaker stonden mensen in de rij om zegels te kopen. Post paste zich aan door voor steeds meer aparte categorieën zegels te verkopen, zodat men niet ingewikkelde combinaties moest maken bij verzending. Vanaf 1909 kwamen er postzegelautomaten, vanaf 1913 kwamen er bijzondere zegels. Er werd ook steeds meer zorg aan de vormgeving van de zegels besteed.
Van jaar tot jaar werd het ook drukker aan de loketten door de inleggingen en uitbetalingen voor de Rijks Post Spaarbank (RPS). In 1901 kwamen de in- en uitbetalingen voor de Rijksverzekeringsbank daarbij. Die bank had een taak om uitkeringen te doen ingevolge de wettelijke verzekering van werklieden in bepaalde bedrijven bij ongevallen. In 1913 kwamen daar ook de uitkeringen ingevolgde de invaliditeitswet bij.
Links: Volgens de NVPH catalogus is dit de enige postzegel die in 1905 is uitgegeven: Nr 80, Wilhemina met bontkraag
Interieur postkantoor Bagijnhof Dordrecht rond 1900
Nieuwe postkantoren
De toegenomen drukte aan de loketten was een stimulans voor de bouw van postkantoren. De indeling hing af van de grootte van het kantoor. Hogesteeger en Kramer1) beschrijven dit als volgt: In de grote postkantoren vormde de wachtzaal het centrum van het gebouw waar de kantoorruimten omheen lagen. Voor een goede verlichting werd het zogenaamde ‘open lokettenfront’ geïntroduceerd. Dit bestond uit een kolommenconstructie met daartussen toonbanken met hout- of traliewerk. Het lokettenfront mocht dan wel open zijn, maar door zijn vormgeving vormde het een duidelijke en scherpe afscheiding tussen de kantoor- en publieksruimte”. …. “In de kleinere kantoren stond de kantoorruimte centraal en kwam de wachtzaal duidelijk op de tweede plaats. Deze viel in diverse kantoren dan ook nogal klein uit.” En dat gaf spanning op drukke dagen!
Met Post ging het zakelijk goed, vandaar dat de Rijksoverheid ook financiële ruimte creëerde voor de vele postkantoren. Al probeerde het Rijk wel eerst uit of de Gemeente niet bereid was te betalen voor nieuwbouw. De kosten van nieuwe kantoren leidden tot discussie, tot in de Tweede Kamer. De kosten van het kantoor te Uitgeest werden tot voorbeeld gesteld. Soms bedroegen de kosten wel 1000 gulden per inwoner. Er kwamen standaardontwerpen, zonder veel succes. We brengen even in herinnering dat in deze periode de situatie t.a.v. de huisvesting van de directeur veranderd was. Vroeger volgde het postkantoor de woonplek van de directeur. In 1905 was het gebruikelijk dat (meestal boven) elk postkantoor een directeurswoning gebouwd werd.
Links: Begane grond Koninklijk Postkantoor Amsterdam uit 1850. Typerend voor de inrichting. De wachtkamer in het midden en daar omheen de loketten.
Postrijtuig in het Nationaal Rijtuigenmuseum Nienoord, Leek
Het wagentje van Dieges, de koets tussen Utrecht en Zeist 1879
Het Postvervoer
In Nederland was het spoorwegnetwerk in Nederland (bijna) compleet. In de tweede helft van de 19e eeuw was het inmiddels normale praktijk dat in de “spoorwegpostkantoren” de post gesorteerd werd, het rijdende vervoer. Dat betekende dat niet meer op elk postkantoor de post gesorteerd moest worden voor elk ander postkantoor. Voor de kleinere kantoren werden zendingen op richting gesorteerd en fijnmazig in de trein verder gesorteerd. Er kwamen een viertal inspecties voor de spoorwegpostkantoren die het vervoer per trein en (stoom)tram regelden. In januari 1903 bleek hoe kwetsbaar dit was. het personeel staakte2). Gelukkig had men voldoende improvisatietalent. De leden van de Nederlandsche Automobiel-Club (NAC) boden aan het interlokale transport op zich te nemen. Een angstige toestand, op sommige trajecten kregen de chauffeurs een revolver mee. In 1905 moest men bij een volgende staking weer een beroep doen op de NAC.
In 1905 kwam er ook een eerste nachttrein tussen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Zo kon het publiek soms tot middernacht brieven ter post bezorgen. Brieven die dan de volgende morgen werden afgeleverd. Heel aarzelend werd al geëxperimenteerd met automobielen voor het lichten van brievenbussen.
Het belang van het spoor groeide. Bij Ten Brink3) vinden we een tabel die dit laat zien. Van 1900 tot 1905 groeide het aantal kilometers per dag afgelegd in bodenlopen van 24.000 tot 25.000, het aantal postritten (met een postkar) bleef constant op 3600, het aantal paardentram en diligence ritten bleef contant op ongeveer 2400, stoomboot en postschuiten 2100. Groei zat bij de stoomtramwegen – van 4500 naar 8300 kilometer. En bij de spoorwegen, maar liefst van ruim 25.000 naar ruim 49.000 kilometer per dag.
Wie ging er over de Post?
Tot op de dag van vandaag is de positie van Post een lastige. Als een beursgenoteerd vennootschap verricht PostNL een publieke dienst. Ook in het verleden worstelde de overheid met de positionering van de dienst. Het werd helemaal ingewikkeld toen ook nog naar de onderbrenging van de opkomende telefoon en telegraaf gekeken moest worden.
Tot 6 november 1877 viel de dat wat later de PTT zou worden onder het ministerie van Financiën, daarna onder Waterstaat, Handel en Nijverheid4). Van 1 juli 1906 tot juni1933 onder Binnenlandse Zaken. Het wettelijk kader was vastgelegd in de Postwet van 15 april 1891. Hierin werd ook het monopolie vastgelegd.
Hoe verliep het ontstaan van de PTT?4)
In 1852 ging het rijk zelf aan de exploitatie van telegrafen deelnemen. In 1864 was er op het ministerie van financiën sprake van een hoofddirecteur der Posterijen, dat werd op dat moment J.P. Hofstede. Dit was de man die voor de vereniging van Post en Telegraaf zou zorgdragen.
Uit efficiency overweging werd in de kleinere gemeenten de telegraafdienst al in de postkantoren ondergebracht. In 1870 werd de Rijkstelegraaf van Binnenlandse Zaken overgebracht naar Financiën, waaronder Post al ressorteerde. Op 1 maart 1870 werd in Oss het eerste Verenigde Post- en Telegraafkantoor geopend. Verenigd wil in dit geval ook zeggen: met één directeur. Heel geleidelijk groeide het aantal verenigde kantoren. Maar omdat de leiding van beide diensten niet in handen van één diensthoofd lag ging de verder samenwerking niet snel. In 1877 werd de directeur van de Rijkstelegraaf gelijkgesteld in rang met de Hoofddirecteur der Posterijen. Vanaf dat moment vielen beide afdelingen onder het nieuwe departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid. In 1884 werd Hofstede de waarnemer-opvolger van de Hoofdirecteur van de Rijkstelegraaf. Op 1 januari 1886 werden beide afdelingen verenigd tot één afdeling Posterijen. Het hielp dat in 1894 kwam er een vaste regeling tot stand voor de benoeming van post- en telegraafambtenaren tot directeur van een verenigd kantoor. Vanaf die tijd werd er gestreefd naar een eerlijke verdeling van de directiefuncties van verenigde kantoren uit de bloedgroepen. Steeds meer enkelvoudige kantoren werden vervangen door verenigde.
Hoe ging het met de tweede T van PTT? In 1881 deed de telefoon haar intrede in Nederland. Vanaf 1905 werden de particuliere telefoonnetten door het Rijk overgenomen. In 1940 als laatste de netten van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.
In 1893 overleed Hofstede. De centrale administratie werd toen losgeweekt uit het ministerie. Er werd een hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie ingesteld. De titel van hoofdirecteur werd vervangen door het in het buitenland gebruikelijke Directeur-Generaal. De eerste functionaris in deze rol was tot 1 mei 1905 J.P. Havelaar, daarna werd G.J.C.A. Pop5) benoemd. Onder Havelaar werden direct afdelingen ingesteld voor de Posterijen en de Telegrafie, waar al snel Telefonie aan werd toegevoegd. Onder de directeur vielen o.a. een Algemeen Secretaris en een Hoofdinspecteur der Posterijen.
In 1905 treffen we dus een nog steeds een zeer ambtelijke dienstverlenende organisatie aan die (nog) bezig is met een integratieproces van post, telegraaf en (nog aarzelend) telefoon.
Postinspecties
Onder de directeur-generaal werden er naast meer algemene afdelingen speciale afdelingen gecreëerd die de zaken van de posterijen, de telegrafie en de telefoondienst behartigden. Een van de zaken die ter hand werd genomen was het verbeteren van het kennisniveau van de ambtenaren. Al met al was het werk een stuk ingewikkelder geworden. Kennis van alle relevante wetgeving was noodzakelijk. Men had tot nu vertrouwd op een systeem van zelfstudie, af te sluiten met vakexamens. Maar dat systeem hield niet (volledig) stand. In Rotterdam werd in 1906 de eerste Postschool voor de hogere ambtenaren opgericht. Het lespakket was verdeeld in blokken: binnenlandse voorschriften, buitenlandse voorschriften en expeditie. Voor het lagere personeel werden diverse cursussen ingesteld om te komen tot ‘meer ontwikkeld bestel- en kantoorpersoneel’.2)
We konden geen cijfers vinden over het aantal medewerkers in 1905. In het Jublleumboek uitgegeven in 19545) lezen we dat in 1893 maar liefst 8116 ambtenaren de posterijen en de telegrafie dienden, daarvan waren er 103 ten hoofdbesture werkzaam. Een kanttekening: veel postlopen waren uitbesteed aan deren. Onze aanname is dat deze niet in dit aantal zijn opgenomen.
De overige medewerkers werkten op de kantoren (het kantoor zelf en de expeditie en bestelling) of op en voor de treinen onder leiding van de spoorwegkantoren. De kantoren voor de uitvoerende dienst werden gecontroleerd door inspecties. Er waren inspecties voor de telegrafie en twaalf postinspecties onder leiding van een inspecteur.
Amsterdam, Rotterdam en ’s Gravenhage waren inspecties ‘hors categorie’, de overige inspecties waren Leeuwarden, Groningen, Zwolle, Arnhem, Utrecht, Middelburg, ’s Hertogenbosch en Maastricht.
In het Jubileumboek uit 1954 lezen we dat men worstelde met de rolafbakening tussen het hoofdkantoor (de kop van het bedrijf) en de uitvoerende dienst. Binnen de uitvoerende dienst was het complex om de rechtspositie, de eisen die men kon stellen t.a.v. vakbekwaamheid en de daarmee samenhangede salariëring goed te regelen. Er was in 1905 nog veel ad hoc geregeld. Pas in 1919 kwamen er voor de verschillende categorieën personeel rangbevorderingsregelingen, voor het kantoorpersoneel, voor het hoger personeel in de exploitatie dienst, één voor het lagere technische personeel en een voor het hogere technische personeel.
Even een zijstraat over personeelsbeleid: In 1896 bepaalde de directeur-generaal dat voor alle ambtenaren zogenaamde conduitestaten moesten worden. In aanvang werden daarop vooral concrete feiten bijgehouden als ijver en opgelegde straffen. Later werden ook kwalificaties als “goed” opgenomen en aandacht besteed aan het doorgroei potentieel.
Om tot goede regelingen te komen voor de honorering op basis van rang moest een systeem uitgevonden. Tegenwoordig stelt men dan een werkgroepje samen, of nog normaler: men huurt een (duur) consultancy bureau in. Toen ging dat anders.
Bronnen
1.Dr. G. Hogesteeger en drs. A.R. Kramer Het Postkantoor De geschiedenis van een begrip Uitgave Postkantoren BV Den Haag, februari 1995
2.Dr. G. Hogesteeger 200 jaar Post in Nederland PTT Post BV 1998
3.Dr. E.A.B.J. ten Brink De geschiedenis van het postvervoer Fibula-Van Dishoeck Bussum 1969
4.Dr. E.A.B.J. ten Brink Het Nederlandse Postwezen vroeger en nu Wereld-Bibliotheek Amsterdam 1956
- Hoofdbestuur PTT 60 jaar hoofdbestuur PTT 1893-1953 Uitgaven PTT ’s Gravenhage 1954
6.Nationaal Archief 342656.1-NL-HaNa-2.16.93-195 Classificatie in Nationaal Archief
Maak jouw eigen website met JouwWeb