Indeling van gebouwen, die van Peters in het bijzonder

De tekeningen van het post- en telegraafkantoor in Purmerend

De toevoegingen aan deze website worden intensief gelezen. Dat blijkt onder meer uit vragen van een lezer uit Venray. Hij vraagt zich af hoe de door Peters ontworpen postkantoren werden ingedeeld. Hij vindt het logisch dat er een centrale ruimte met loketten is. “Maar wat waren de functies van de ruimtes achter de schermen? En wat gebeurde er boven? En op zolder? Waarom hadden die postkantoren überhaupt een zolder? Hoeveel mensen werkten er in zo’n postkantoor? Wat was de logica achter het gebouwontwerp?”

In 1850 werd bij wet bepaald dat gemeentes een postkantoor moesten hebben. Dat begon wat aarzelend. Voor die tijd vroeg “post” al helemaal weinig ruimte. De postmeester kon het vaak wel in zijn eigen huiskamer af.

Tot 1869 was er geen sprake van permanente kantoorgebouwen. Een aangewezen postdirecteur kocht of huurde zelf een pand en verhuurde het kantoor gedeelte aan het rijk. Bij een nieuwe directeur kwam er dus een ander pand.

Vanaf 1869 komen de permanente gebouwen in gebruik. Uitvoering meestal door  gemeenten en soms door particulieren. Te verhuren aan het Rijk. Voorbeelden van gemeentegebouwen uit die tijd zijn Heerenveen, Gouda en Dedemsvaart.  Bijvoorbeeld in Gorredijk was er vóór het monumentale pand uit 1910 aan de Kerkewal  1 al een gemeentelijk pand aan de Hoofdstraat 46 a, gebouwd in 1876. Ootmarsum kreeg in 1880 een eigen postkantoor. Na enige Rijksdruk gebouwd op kosten van de gemeente en verhuurd aan het ministerie.

Er zijn een paar uitzonderingen waar direct rijksgebouwen komen. Zoals Deventer (Kleine Overstraat).

Een aspect dat een belangrijke rol speelt is de relatie met de Rijkstelegrafie. Vanaf 1870 zijn er ontwikkelingen dat beide diensten in één pand worden ondergebracht (eerste kantoor is Oss), maar strikt gescheiden zijn. Vervolgens zien we het ontstaan van verenigde kantoren, organisatorisch en ruimtelijk meer met elkaar verbonden. In dat geval komt er één directeur. Voorbeelden zijn Assen en Leeuwarden.

Vanaf 1870 komen de Rijksbouwmeesters in beeld. Had ook te maken met de ministeriele reorganisatie. Post ging naar Waterstaat, evenals de Rijkstelegraaf. In hun aanpak zie je een indeling naar grote, middelgrote en kleine panden, in toenemende mate onderhevig aan eisen van standaardisatie (ook Peters werd gedwongen om een aantal standaardontwerpen te maken, maar hij voelde niet echt de verplichting om die ook te realiseren).

In de kantoren was steeds meer ruimte nodig, we noemden al de telegrafie, later moesten ook de telefonie (met handmatig te leggen verbindingen) bijgeplaatst worden. Nieuwe diensten als pakketpost (vanaf 1882), de giro en Rijkspostspaarbank, de uitvoering van de sociale wetten, vroegen steeds meer ruimte.

Vanaf dat er permanente postkantoren komen tot ver in de jaren zeventig is er een constante factor: de directeur wordt met zijn gezin op de bovenetage gevestigd. Alle ontwerpen hielden daar rekening mee. Los van het feit dat een gebouw zonder zolder toen amper voor te stellen was, had de zolder ook nut, als opslagruimte voor postale benodigdheden, en voor het gezin van de directeur. Later zien we dat ook de afdeling telefonie hier wel gehuisvest werd.

Marc van Dort schreef het boekje “Utrecht en de Post”1)  in 1984. Hij vertelt hoeveel mensen werkten op het postkantoor in Utrecht.  In 1845 was er 1 directeur die werkte met 5 commiezen en 6 bestellers. In 1853 werkte de directeur met 4 commiezen, 1 surnumerair, 2 knechten en 8 bestellers die 5 bestellingen per dag uitvoerden. Voor bijna elke brief moest gebeld worden om de port te innen bij de ontvanger.

In 1863 zijn er 10 bestellers; in 1869 12. Maar zijn er ook 3 bestellers speciaal voor de buslichting, het stempelen en het vervoer naar het station. Er zijn dan 4 loketten: één voor postzegels en briefkaarten, één voor aangetekenden en poste restante, één voor dienstbrieven (de kanten die gratis post mochten afgeven) en busrecht en tenslotte één loket voor postwissels en kwitanties.

In 1881 moest er ook een loket komen voor de RPS en in 1882 voor pakketpost. Nu komen we in de jaren van een sterke groei van het postverkeer door economisch opbloei (en niet te vergeten het gebruik van postzegels). Utrecht groeide door naar 100.000 inwoners in 1900. Maar toen waren in de stad Utrecht al de eerste bijkantoren gesticht. Dit waren ook de jaren dat de bouwmeesters Peters en Knuttel grote aantallen nieuwe postkantoren realiseerden.

In de dissertatie van Henk van der Schoor2) wordt aandacht besteed aan de bloeiperioden van de postkantorenbouw. Uit zijn dissertatie nemen we een aantal plattegronden over ter verduidelijking.

We zien steeds een entree met daarachter een wachtkamer met een of meerdere loketten. Achter de loketten is een kantoorruimte met plek voor de (al dan niet) meewerkende directeur/kantoorhouder en de commiezen/administratief medewerkers. Die verrichten een groot scala van activiteiten. Van het inschrijven van aangetekenden, het verzorgen van binnenkomende en uitgaande post tot het bijhouden van de kas en de dienstcorrespondentie. Maar ook het bijschrijven van stortingen op giro- en spaarrekeningen en het afrekenen met de bestellers. Op de plattegronden zien we ook altijd een kluis, voor geld en geldswaardige papieren. Altijd is er ook een ruimte voor de bestellers waar zij de post voor hun bestelloop konden voorbereiden. En over sanitaire voorzieningen gesproken: op een van de plattegronden zie ik ook een beerput getekend. Uiteraard moest er ook ruimte zijn voor de fietsen van de bestellers en het overige personeel.

De totale omvang van kantoorpersoneel en bestellers was uiteraard afhankelijk van de omvang van de plaats, het verzorgingsgebied en het postale verkeer. Als ik naar een willekeurige plaats kijk, neem Dordrecht in 1985, dan waren de ruim 107.000 inwoners woonachtig in 43.300 woningen. Er werden toen 25 miljoen brieven besteld met 190 ftes en aan de loketten verrichte men 1,7 miljoen handelingen met 45 ftes.

En om even nostalgisch te worden: op een foto uit ongeveer 1940 zien we kantoorhouder A.C.J.Kouijzer van Ootmarsum (ressorterende onder Almelo) omringd door ongeveer 6 bestellers die de post brachten naar een gebied van ongeveer 4000 inwoners.

In de Bosatlas van het Cultureel Erfgoed3)  vonden we een duidelijke schets van de indeling van de begane grond van een van de grootste postkantoren van Nederland aan het Neude in Utrecht (dit kantoor is overigens niet door Peters gebouwd).

Ik vertrouw er op dat zo de logica achter het ontwerp duidelijk is geworden, lastig blijft het alleen om aan te geven hoeveel mensen in een bepaald jaar welke functies uitvoerden in het gebouw.

  • Marc van Dort Utrecht en de post Matrijs -Utrecht 1984 (Uitgegeven in Historische Reeks Utrecht
  • Henk van der Schoor Bedrijfspanden van post, telegrafie en telefonie in Nederland 1850-1915. Een typologisch onderzoek Universiteit Leiden 01.12.1999
  • E.Beukers (eindredactie) De Bosatlas van het Cultureel erfgoed Noordhoff Atlasproducties, Groningen 2014

Ter verduidelijking van de inrichting van een groot postkantoor de begane grond van het postkantoor aan de Neude in Utrecht

(Bron: Bosatlas van Cultureel erfgoed)

Rechts: een ansichtkaart van het kantoor in Purmerend en een foto van het kantoor in Rhenen.