Post in Twente deel 1

Hoe er gebouwen verrezen en weer werden achter gelaten

In de tweede helft van de 19e eeuw bloeiden handel in nijverheid op in het Koninkrijk der Nederlanden. Dat ging gepaard met een enorme technische vooruitgang en een sterkere rol van de staat. Een van de elementen in die ontwikkeling was de snelle opkomst van een postale infrastructuur. Op veel plekken verrezen  indrukwekkende postkantoren. Wat was er te zien van deze ontwikkelingen in Twente? Waar verrezen er postkantoren en hoe werd de Post in Twente bestuurd? Nu zijn de postkantoren gesloten maar een deel van de gebouwen staat er nog en is zelfs monument geworden. Dit artikel beschrijft de opkomst en de veranderingen in de postvoorziening en de weerslag op de gebouwen van de Post in Twente. Het is een verhaal in een aantal afleveringen. In dit deel 1 vertellen we in hoofdlijnen de postgeschiedenis in de 19e eeuw en de start van de hoofdpostkantoren.

De ontwikkeling van post en postkantoren

Het vervoer van post werd in het verleden in Nederland aan de Provincies en steden overgelaten. Een en ander kwam in een stroomversnelling na de instelling van de Bataafse Republiek in 1795. De voorzichtige start van een Nederlandse eenheidsstaat. Op 15 januari 1799 werd er een decreet tot nationalisatie van alle postdiensten uitgevaardigd. Het tweehonderdjarig bestaan werd in 1999 door het huidige PostNL dan ook groots gevierd. Nog jaren was men bezig met het afwerken van de lokale claims door deze nationalisatie. Toen in 1810 het Koninkrijk Holland deel uit ging maken van het Franse Keizerrijk werd het postale apparaat op Franse wijze ingericht en gebureaucratiseerd.

We moeten ons overigens geen grote voorstelling maken van de postale voorzieningen. Voor de handelssteden in het westen was het allemaal wel redelijk geregeld, en ach, in de provincie verzond men toch amper post.  Het Rijk zag in post vooral een middel om de schatkist te spekken en viel dan ook onder het Ministerie van Financiën (pas in 1846 overgeheveld naar Binnenlandse Zaken). De vaart kwam er pas in na 1840. In Engeland introduceerde men toen de postzegel. Nederland liep wat achter, maar de nieuwe grondwet van 1848 bood de basis voor nieuwe wetgeving op postaal gebied. Druk ontstond ook door de komst van de spoorwegen in 1839. Al in 1844 sloot post een contract voor het vervoer van post met de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij. Ook het belang van de maatschappij (snelheid en prijs) ging tellen.

Op 12 april 1850 werd een nieuwe postwet afgekondigd. Hierin werd het monopolie van Post officieel vastgesteld, postzegels geïntroduceerd en bepaald dat in elke gemeente van het Rijk zodra mogelijk een postkantoor moest komen. De minister gaf een aanwijzing in welke 120 gemeenten tenminste een postkantoor moest komen. Maar dat was in eerste instantie wel de verantwoordelijkheid van de gemeente. Met de introductie van postzegels werd het mogelijk dat de verzender de portokosten betaalde en men niet meer bij de ontvanger de kosten hoefde te innen.

Na 1850 waren er al snel vijf post-arrondissementen, 122 postkantoren, 478 hulppostkantoren en 560 bestelhuizen1).  In 1870 138 postkantoren, 647 hulppostkantoren en 253 distributiekantoren2). De postkantoren hadden aan het hoofd een directeur. Het hulppostkantoor ressorteerde onder een hoofdpostkantoor en werd bestierd door een brievengaarder.

De Rijksbouwmeesters

Het Rijk was er overigens niet erg happig op om zelf de kosten van de bouw van een postkantoor te dragen, in 1860 waren er maar vijf Rijkspostkantoren, in 1889 nog steeds maar 64. Het was de gewoonte dat het postkantoor gevestigd was in de woning van de directeur. Die had dan maar te regelen dat er een vertrek was waarin hij de lokethandelingen kon verrichten en een vertrek waar de post zelf gehaald en gebracht werd. Uiteraard werd daar wel een vergoeding voor betaald. Na 1869 kwamen er vaste postkantoren omdat de kwaliteit van de kantoren vaak niet goed was.

Maar het werd druk op de postkantoren. In de jaren 80 werd de pakketpost geïntroduceerd en de Rijks Post spaarbank. Na 1870 werden de telegraaf- en de postkantoren steeds meer onder een dak en later onder een directie gebracht. De behoefte van het Rijk aan meer sturing groeide.

De Rijksbouwmeesters gingen een grote rol spelen. De eerste naam waar we dan mee te maken krijgen is de architect C.H.Peters (1847-1932).  Een architect die sterk onder de invloed stond van de bekendere architect Cuypers. In 1876 werd Peters benoemd in de nieuwe functie van Rijksbouwkundige voor de Landsgebouwen bij het ministerie van Financiën. In 1877 verplaatst naar het nieuwe Waterstaat, Handel en Nijverheid. Hij kreeg nu de beschikking over een bouwkundig bureau met assistenten. In 1882 werd de Dienst Landsgebouwen gesplitst in twee afdelingen, respectievelijk gericht op een noordelijk en zuidelijk district. Peters, die zich inmiddels Rijksbouwmeester mocht noemen, kreeg het noorden van Nederland, inclusief Twente,  als werkgebied. Zijn bureau was in het laatste kwart van de 19e eeuw verantwoordelijk voor het ontwerp van bijna veertig postkantoren, in eerste instantie steeds uitgevoerd in de door Cuypers bedoelde neogotische stijl met renaissance-invloeden. Na 1885 liet hij zich geleidelijk steeds meer inspireren door de Groningse en Noord-Duitse Romano gotiek uit de 13e eeuw, wat vooral tot uiting kwam in met nissen versierde topgevels. De invloed van de gotiek nam af, waar ook meer Renaissance elementen verschenen.3)  Hoogtepunt in zijn werk is het bijna extravagante voormalige hoofdpostkantoor in Amsterdam (Nieuwezijds Voorburgwal, gebouwd 1895-1899, nu winkelcentrum MagnaPlaza). Tot 1915, het jaar dat hij met pensioen ging, is zijn naam onlosmakelijk verbonden aan 108 postkantoren. Het jaar na zijn pensionering overleed zijn vrouw. Tot op hoge leeftijd bleef hij actief als schrijver en als restauratie-architect. Hij overleed in 1932 in Den Haag.

Links: Een aantal oude ansichtkaarten met afbeeldingen van Twentse postkantoren. Boven het kantoor van Rijksbouwmeester Peters in Hengelo, in het midden de Grootestraat in Almelo, onder het kantoor van Peeters aan de Haaksbergerstraat in Enschede.

De hoofdpostkantoren van Twente

Helemaal boven: een ansichtkaart met het nieuwe postkantoor van Delden, in het midden de Spoorstraat in Goor. Onder het postkantoor in Ootmarsum, met koets

Twente was in de tweede helft van de 19e eeuw nog erg dun bevolkt en kende weinig hoofdpostkantoren. Om een indicatie te geven: de Twentse plaatsjes telden rond 1868 slechts tussen de 1600 (Delden) en 5194 (Enschede) inwoners4). Grootste plaats, tegen het einde van de eeuw, was het snel groeiende Enschede met dan ruim 25.000 inwoners.

Jaarlijks werd in juli de klasseindeling van de hoofdpostkantoren bepaald. Daarbij werd gebruik gemaakt van een ingewikkelde sleutel. Zaken als verkoop van postzegels, aantal hulppostkantoren en aantal telegrammen telden mee. Er waren acht klassen. Ik geef het overzicht van de stand in 1905 met daarachter tussen haakjes de klasseindeling in 1892.5)

Enschede 4 (5), Almelo 4 (5), Hengelo 5 (6), Oldenzaal 5 (6), Vriezenveen 6 (-), Goor 7 (6), Borne (7 (6), Rijssen 7 (8), Delden 8 (8), Ootmarsum 8 (8), Markelo 8 (-), Nijverdal 8 (8). Deze kantoren vielen onder de inspectie Zwolle. Nieuw op de lijst in 1905 is Haaksbergen. Haaksbergen viel onder de inspectie Arnhem.

Dit waren dus de plaatsen die het rijk belangrijk genoeg vond om een zelfstandig postkantoor op na te houden. De overige gemeentes ressorteerden derhalve met hun hulppostkantoren en distributiekantoren onder de directeuren van de hoofdpostkantoren. Het is niet zo dat de geschiedenis van deze kantoren niet interessant zou zijn, maar zo kunnen we ons beperken tot de hoofdlijnen en de belangrijkste gebouwen.

Al eerder hadden we het over het belang van de spoorwegen. We kunnen rustig stellen dat Twente niet snel ontsloten werd. Pas sinds 1865 heeft Almelo, als eerste plaats in Twente een station, aan de spoorlijn Almelo-Hengelo-Oldenzaal-Salzbergen. In 1865 ontstond ook de verbinding Zutphen Hengelo, in 1866 doorgetrokken naar Enschede.  Pas op 1 januari 1881 werd een verbinding westwaarts geopend door de Staatsspoorwegen, de enkelsporige lijn Almelo-Zwolle.  Per 1 september 1888 bracht de Koninklijke Nederlandsche Locaalspoorweg-Maatschappij een enkelsporige verbinding met Deventer tot stand, tot Wierden op een gemeenschappelijk baanlichaam met Zwolle-Almelo. Hiermee was de verbinding met Amsterdam een feit. Ten slotte nam de NOLS op 1 oktober 1906 de spoorlijn Mariënberg - Almelo in dienst.6)  De industriëlen waren vaak de drijvende kracht achter de start van de spoorlijnen, maar Post was snel genoeg om met de vervoerders contracten voor het vervoer van post af te sluiten.

In de jaren 80 openden ook vele lokaalspoorlijnen trajecten die uiteraard ook voor het vervoer van post gebruikt werden.

We kunnen constateren dat er een verband is tussen de ligging aan een spoorlijn en het hebben van een station; de opkomst van de nijverheid in Twente en de groei van de steden Almelo, Hengelo, Enschede en Oldenzaal. In deze groeiende steden blijkt dat de eerste postkantoren sneller vervangen moesten worden door grotere voorzieningen.

Noot: de noten staan toegelicht bij de laatste aflevering van Post in Twente