De start van de postdistricten

De organisatie van Post is in de loop van de jaren vele keren gewijzigd. Dat had te maken met de klassieke bedrijfsorganisatorische vraagstukken als het zoeken naar de optimale span of control en de gewenste mate van centralisatie of decentralisatie. Bij Post komt daar nog bij dat tot het jaar 2000 er sprake was van (soms sterke) groei en daarna van krimp in het brievenbedrijf en groei bij de pakjes. Daar moest het bedrijf wel op anticiperen. Zeker was het ook van belang een organisatievorm te vinden die paste bij de technische en logistieke infrastructuur van een op landelijk niveau werkend bedrijf. En niet het minst van belang: er moest op de kleintjes gepast worden, dus als men vond dat de overhead te ver uitdijde, dan kwam er een kostenbesparende reorganisatie. In dit artikel willen we het niet hebben over het samengaan van Post met Telefoon, Telegraaf of Gelddiensten, maar hoe binnen Post de bestuurlijke structuur was ingericht. Vanuit de eigen loopbaan was ik zeker bekend met de opzet van de postdistricten, maar wat er aan vooraf ging was mij onbekend. Dit artikel probeert de ontwikkeling te schetsen. Oud-collega Johan Vroonhof dook hiervoor in het Nationaal Archief en vond de geboortepapieren terug.

Boven het hoofdkantoor van het Staatsbedrijf aan de Kortenaerkade in Den Haag

Onder: de sterke groei van het aantal poststukken in beeld gebracht. Bron: PTT 1893-1953

Inleiding

Post is langzaam ontstaan als een gestructureerde en groeiende organisatie vanaf het moment dat bij wet bepaald werd dat elke gemeente in Nederland een postinrichting moest hebben. Post groeide, later kwam daar de Telegraaf en de Telefoon bij. Voor dat alles waren er Inspecteurs die over alle drie de onderwerpen toezicht uitoefenden. Dat toezicht gebeurde op basis van regels en besluiten van het hoofdkantoor. De regels waren allemaal vastgelegd in documenten als de VPTT (Voorschriften voor de PTT), later kwamen daar een handboek personeelszaken, een rangbevorderingsregeling en vele andere regelingen bij. Via DO’s (dienstorders) werd gecommuniceerd, rechtstreeks met de postdirecteuren.

Op zeker moment, vermoedelijk in de 30-er jaren (volgens J.Vroonhof) zijn de telefoondistricten ontstaan, zodat de inspecteurs geen toezicht meer hoefden uit te oefenen op de telefoonactiviteiten.

Maar de groei van het brieven- en later ook pakkettenvervoer bracht voor Post steeds meer werk met zich mee. Naast de officiële hoofdpostkantoren (steeds meer) ontstonden op steeds meer plekken lokale kantoortjes zonder duidelijke regels. Hier werd dan een brievengaarder benoemd. Later werden dit kantoorhouders van een hulppostkantoor die weer vielen onder een postdirecteur. Aldus kreeg die een ressort, een geografisch bepaald gebied waarin de directeur verantwoordelijk was voor de volledige dienstuitvoering (waar ook de telegraaf en telefoon onder gingen vallen). In de Haagsche Courant van 28 juli 1910 kunnen we lezen dat mijn eigen overgrootvader A.J.Kouijzer tot brievengaarder in Overdinkel werd benoemd. Kenmerkend voor die jaren was dat de hele familie, echtgenote en kinderen, meewerkten en ook taken overnamen. Bij het overlijden van mijn overgrootvader  in 1913 werd mijn grootvader C.A.J.Kouijzer tot opvolger als brievengaarder benoemd (De Maasbode, 28 oktober 1913). In 1927 werd opa benoemd tot kantoorhouder in Ootmarsum. Ootmarsum was juist dat jaar van een eigen directie overgegaan naar hulpkantoor ressorterende onder Almelo. Elders zagen we dat er in het laatste kwart van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw een enorme bouwgolf van postkantoren was. Veelal kwamen die gebouwen tot stand na enig gehakketak tussen gemeentes en Rijk. Het Rijk wilde graag dat gemeentes de kosten op zich namen en voor Post en Telegraaf de gebouwen huren. In de kleinere plaatsen vond de PTT het nog lang uitstekend als de kantoorhouder zelf voor een woning met kantoorgelegenheid zorgde. Zo liet mijn opa in 1936 zelf een woning met ruimte voor het postkantoor bouwen. Alle correspondentie ging rechtstreeks naar de hoofddirectie in Den Haag.

Een brief uit 1920

In 1920 waren er een aantal Inspecties met Inspecteurs aangesteld voor een bepaald gebied. Daarnaast waren er een beperkt aantal directeuren van spoorwegpostkantoren die vielen onder een aparte directeur van de Spoorwegpostkantoren die gevestigd was in Utrecht. In brief 2415 van 22 juli 1920 lezen we dat de directeur reageert op een plan tot decentralisatie, het land zou in vijf districten moeten worden verdeeld. Zaken die nu door het hoofdbestuur worden behandeld zoals personeel, comptabiliteit en controle zouden gedelegeerd moeten worden. De directeur waarschuwt voor de grote financiële gevolgen. Hoe dan ook: voor de spoorwegpostkantoren moet alles hetzelfde blijven. Het  is moeilijk te beschrijven wat gedelegeerd kan worden. Hij eindigt met “Mijn eigen bevoegdheden zijn mij onvoldoende bekend. Een instructie voor de directeuren der spoorwegpostkantoren bestaat tot nu toe nog niet.“ Het is duidelijk dat er van decentralisatie voorlopig niet veel komt.

Doorwerken in en na de oorlog

Inspecties hadden voor een groot deel betrekking op de controles van de financiën en met name de kassen. Gegeven de rol van de postkantoren voor de Rijkspostspaarbank en de Girodienst ging hier natuurlijk veel geld om. Ook alle postzegel aankopen werden uiteraard contant afgerekend. In een brief van 21 juni 1942 (kenmerk 27766) meldt de directeur-generaal aan de afdelingsinspecteurs dat  de VPTT niet meer in lijn is met de instructie voor de afdelings-inspecteurs. De kantoren moeten minstens eens per jaar door of vanwege de inspecteur bezocht worden. Dat hoeft in bepaalde gevallen niet meer voor de telegraafdienst en, belangrijk, de inspectie van de postagentschappen mag men overlaten aan de postdirecteuren. Uiteraard wordt de VPTT aangepast en komt er een instructie ten aanzien van de te hanteren formulieren. De brief is een illustratie van de strakke sturing vanuit de Hoofddirectie.

Na de oorlog pakt men de draad weer op. Met de opbouw van de infrastructuur, maar ook met de discussie over rollen en taken. J.Vroonhof dook in het Archief een verslag op den een vergadering van de Hoofdirectie  met de Inspecteurs (dd. 21 november 1945). Op de agenda staat bijvoorbeeld het onderwerp “meewerken door familie”.  De inspecteur van Haarlem vindt het niet goed dat de echtgenoten van de kantoorhouder veel wordt ingezet. Ook komt een voorstel aan de orde om alle hulppostkantoren door het Rijk te laten aankopen. De last voor de kantoorhouder is zwaar en bij vacatures is het wel heel complex om buiten de familie om in de vacature te voorzien. Ook is er een voorstel om zogenaamde 0-hulpkantoren om te zetten in gewone hulpkantoren, bijkantoren (in de steden) of eigen directies. Het lijkt een verstandig voorstel (noot: al weet ik niet wat 0-hulpkantoren zijn). Ook vindt er een discussie plaats over de rechtpositie van de typiste t.o.v. de schrijver. Die zouden gelijk beloond moeten worden en ook typistes zouden recht moeten hebben op een vast contract.

Mocht het voorgaande nog enigszins als geneuzel overkomen. Een brief van 30 januari 1946 van Directeur-Generaal Neher aan de “Minister van Binnelandsche Zaken” is dat zeker niet. De brief is duidelijk en valt met de deur in huis. Voor de oorlog is het aantal inspecties van 11 in 1930 teruggebracht naar zeven. Puur uit bezuiniging.  Het kon, dacht men, omdat de inspecteurs niets meer van doen hadden met de telefoon, alleen met post en telegraaf. Ook werden de kassen voortaan centraal gecontroleerd. Het derde argument was dat betere vervoersmogelijkheden afstanden sneller overbrugbaar maakten. Maar, in hedendaagse termen: het werd een sof. De arbeidsbesparing viel tegen, de kwaliteit van de kascontroles viel tegen omdat men geen voeling had met de lokale situatie. Dat kan de afdelingsinspecteur gewoon beter. En die afstanden snel overbruggen lukte met dat naoorlogse vervoer al helemaal niet. Ook was de personele afstand tot de inspecteur te groot geworden, zeker nu de omvang van de dienstverlening snel ging groeien. Het voorstel van de DRG is van 7 naar 10 inspecties te gaan. Het voorstel is Den Bosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg en Utrecht tot zetel van een inspecteur te maken. Roermond en Breda vervallen.  Gegeven het feit dat zo’n compact maar ingrijpend vast niet zonder vooroverleg naar de minister is gegaan, nemen we maar aan dat hij akkoord is gegaan.

Het Post- en Telegraafkantoor aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal in Amsterdam. Hier zetelde de postdirecteur die later de eerste postdistrictsdirecteur werd.

Het postkantoor van Zwolle aan de Nieuwmarkt. Zetel van de eerste directie van het postdistrict Zwolle. De kantoren boven de loketten bleven nog lang in gebruik bij het postdistrict. Onder meer voor opleidingen.

Het Post- en Telegraafkantoor aan de Munnekeholm in Groningen. In gebruik bij het postdistrict Groningen. 

Tot het gereedkomen van het EKP was dit kantoor aan de Kerkstraat de zetel van de districtsdirectie Den Bosch

Boven: de districtshoofdkantoren staan op de bovenstaande kaart van het Sternet aangegeven. De onderstaande kaart laat zien dat er twee uitzonderingen zijn: het postdistrict Middelburg had haar EKP in Roosendaal, het postdistrict Maastricht in Sittard  (Bron van kaartje onder: Tom Groot en Kari Lukka Cases in Management Accounting Prentice Hall 2000)

Bij het zestig jarig bestaan van het hoofdbestuur der PTT

Het is interessant om na te gaan hoe een decentralisatie tendens in het groeiende bedrijf werd opgepakt. In het herinneringsboek PTT 1893-1953 (Uitgave Hoofdbestuur PTT 1954) wordt voorzichtig aandacht aan het onderwerp besteed. In een paragraaf Aanpassing aan na-oorlogse behoeften lezen we “Nieuwe inzichten kwamen tot uitdrukking in het personeelsbeleid en in een financieel-administratieve reorganisatie, waarbij het accent werd gelegd op functionele decentralisatie en het geven van grotere verantwoordelijkheid aan lagere organen. Het centrale orgaan -het hoofdbestuur- dat dreigde uit te groeien tot een moloch, zal op den duur worden hervormd tot een overkoepelend lichaam, geroepen tot het geven van directieven voor algemeen beleid en controle in algemene zin. In bedrijfseconomisch opzicht komt de drang tot uiting naar grotere financiële zelfstandigheid, sneller aanpassingsvermogen en betere waarborgen voor een stabiel beheer; ….”

We moeten ook beseffen dat Post sterk gegroeid was. Een aantal grafieken uit het hiervoor genoemde boek maken dat aanschouwelijk. De herbouw van de infrastructuur was in 1954 grotendeels voltooid. De spoorwegen vormden de hoofdassen van het net. Vervoer ging per postzak, rechtstreekse zakken tussen plaatsen met intensief verkeer. Voor de kleinere plaatsen waren er zakken met bundels voor diverse betstemmingen. Bewerking vond tijdens het vervoer plaats. Reëxpeditie vond plaats in zogenaamde werkende treinen en trams. Maar ook de treinen gingen steeds sneller, de postbehandeling verschoof van de treinen naar de knooppunten waar expeditiekantoren werden ingesteld. Elders op deze site besteden we aandacht aan het grote aantal stationspostkantoren dat in die jaren werd gebouwd. In 1929 werd het nachtpostnet in gebruik genomen zodat samen met het dagpostnet overal in het land twee bestellingen mogelijk waren. Het was niet meer alleen “vandaag gepost, morgen bezorgd”; maar ook “’s morgens vroeg gepost, ’s middags besteld.” Kortom, de organisatie was groter en complexer geworden en afhankelijk van een complexe infrastructuur.

In dit licht doet een brief uit 1950, van de Hoofdirecteur Posterijen aan zijn inspecteurs, om vanaf mei alle belangrijke zaken betreffende de exploitatie maandelijks aan hem te melden wat potsierlijk aan. Hoe kan dit goed gaan als er niet eens een formulier voor ontworpen is?

De grote stappen naar districtsvorming

Maar laten we niet te min denken over de besluitvorming in de burelen aan de Kortenaerkade in Den Haag! Er is nagedacht. Op 25 februari 1952 stuurt de hoofdirecteur Posterijen een brief naar de Inspecteurs, de Postdirecteuren Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en de Post en Telegraafdirecteur Utrecht. De brief begint met “Het ligt in de bedoeling de bestaande inspectie afdelingen en ongeclassificeerde kantoren t.z.t. zo veel mogelijk om te zetten in postdistricten.” Direct worden ook wat bezwaren genoemd. Zo is er in Utrecht een pt-kantoor en een inspectie. De afdeling ’s Gravenhage wordt opgeheven en het ressort bij andere districten gevoegd. Het is wel de bedoeling dat de districten een uniforme structuur krijgen. De volgende districten worden genoemd (in postale verkortingen) LW, GN, ZL,AH, RM (wordt MT!), HT,BD (wordt MDB), UT, HLM en de postkantoren te ASD, GV en RT. In de brief worden een groot aantal ressortswijzingen genoemd, bedoeld om de districten meer gelijk te maken. De hoofdirecteur wil het voorstel graag bespreken. Er zal in de periode daarna tussen de hoofdirecteur en de inspecteurs (en zeker ook onderling – met, als ik mag gokken, als belangrijkste vraag “wat betekent dit voor mij?” J. Vroonhof vond een reactie op de brief van 25 februari van de Inspecteur Groningen. Die heeft geen bezwaar. Voor hem verandert er niets aan zijn ressort. Hij waarschuwt voor districten met een groot verschil in omvang (ASD 3000, GV 2000 en RT 1800 man).

Op 8 oktober 1953 schrijft de directeur van het Postkantoor te Amsterdam (NZ Voorburgwal 182) een brief met nummer 43/12 en classificatie Geheim aan de Hoofdirecteur. Per telefoon heeft hij de opdracht ontvangen om de functionele organisatie van zo’n postdistrict Amsterdam te schetsen. Met de ogen van nu vind ik  dat hij er goed over nagedacht heeft. Jammer dat onder de brief alleen een onleesbare handtekening staat. Hij geeft af en toe een rake toelichting. Een inspecteur Buitendienst moet ook op de gebouwen gaan passen. En Acquisitiebeleid (zouden we nu Commercie noemen) moet ook van het hoofdkantoor gedelegeerd worden naar het district. De controle op alle kantoren moet overgaan naar de afdeling van een Administrateur.

In de stukken uit het Archief vinden we een brief van 12 maart 1953 die twee zaken fraai illustreert.

De brief komt van het Haagse Hoofd van het Bureau Posterijen Formatie en Arbeidsanalyse en is gericht aan de Inspecteur P&T te Zwolle.

We zien de bemoeienis tot in detail van de hoofdirectie. De inspecteur krijgt toestemmingom één hemp 1 (hemp betekent hoofdemployee – hemp 1 is nu schaal 7) als BK-trainer (?) in de Formatie op te nemen. Nieuw is dat bij BK-trainers meer op geschiktheid dan op rang wordt gelet, dus het opnemen in de formatie gaat zonder rangaanduiding.

Het tweede wat opvalt is hoe klein de staf van zo’n inspecteur is. Exclusief de directeur kent de formatie slechts 17 plaatsen (waarvan het rangniveau wordt gespecificeerd). Dat zou anders worden in de postdistricten.

Op 3 april 1954 gaat een kogel door de kerk. De directeur-generaal deelt mee aan de inspecties en directeuren dat zodra de Aanwijzingswet Staatsbedrijf PTT is gewijzigd door de Staten-Generaal, het Organiek besluit van 1949 zal worden gewijzigd en hij het voornemen heeft daarin de vorming van postdistricten vast te leggen. In drie inspecties is deze organisatievorm al ingeleid. Het is nog wel een proef. De afdelingsinspecteurs en de directeuren van Amsterdam en Rotterdam kunnen hun taak al als zodanig uitoefenen. Echt nieuw is dat de (voormalige) inspecteurs ook belast worden met het beheer van het post- en telegraafkantoor in hun standplaats. Indien de proef slaagt zullen nadere richtlijnen over de bevoegdheden worden vastgesteld. In een bijlage trefen we de lijst aan met de namen van welke hoofdkantoren onder welke inspectie gaan vallen.

De Vereniging van Hogere Ambtenaren der PTT heeft toch wat moeite met het besluit dat de inspecteurs ook kantoordirecteur in hun standplaats worden. In juni 1955 stelt de hoofddirecteur een brief op dat het besluit genomen is omdat zo het belang van publiek, dienst en personeel het beste zijn gediend. Iedereen is tijdig ingelicht en de (voormalige) directeuren mogen hun titel houden.  Ook houdt de hoofddirecteur er rekening mee dat de taakwaarde van de verschillende districtsdirecteuren niet gelijk is. M.a.w.: de vakbond voerde een achterhoedegevecht.

Na WO2 huisde de inspectie in Arnhem in de Paul Krugerstraat 2a. De villa staat nu te koop op Funda voor een prijs boven € 900.000. Onder zien we het stationspostgebouw aan het Stationsplein in Arnhem. toen in 1955 het postdistrict werd ingesteld moest hier aan vleugel bij worden gebouwd om de districtdirectie te huisvesten.

Het postdistrict Utrecht was in eerste instantie gehuisvest in de Laan van Puntenburg. Na het gereedkomen van het EKP Utrecht verhuisde de directie naar de Mineurslaan.

Het besluit valt

En dan is het zo ver. Er is geregeld dat het Organiek besluit is aangepast. In het schrijven van de Directeur-Generaal der PTT lezen we dat gelet op de artikelen 14 en 15 van het Organiek Besluit PTT 1955. Het is 7 juli 1955 en de beschikking gaat in op 1 juli 1955.

Er komen twaalf districts-postkantoren in de twaalf eerder genoemde plaatsen. Alle hoofd- bij en hulpkantoren, stations en postagentschappen binnen de geografische grenzen van het resort vallen onder de districtsdirecteur. Bijgevoegd is de lijst van districten met de hoofdkantoren die onder het betreffende district vallen. Die komt overeen met de lijst uit 1954, alleen Oedenrode (St) is inmiddels blijkbaar geadopteerd door een ander hoofdkantoor.

Hoe ging het verder? De postdistricten pakten, dat moet gezegd worden, hun taak bekwaam op. De groei werd opgevangen en in de dagelijkse praktijk werd het postverkeer en het loketverkeer uitstekend geregeld. Steeds belangrijker werd de plek van het districtspostkantoor, op deze knooppunten ontstonden de geconcentreerde expeditie burelen, later expeditieknooppunten (EKPn) genoemd. (Dat verhaal wordt elders beschreven.) Grote invloed had ook het feit dat Post af wilden van het werkend vervoer. In een vertrouwelijk vergaderverslag van 14 december 1972 lezen we dat er “Werkgroepen reorganisatie werkend vervoer” worden ingesteld. De “interhoofddirectionele” werkgroepen gaan de personele en technisch organisatorische aspecten van deze reorganisatie onderzoeken.

Wel werden er nog een aantal grenscorrecties tussen de postdistricten gerealiseerd. In een brief van de hoofddirecteur aan de districtsdirecteur Den Bosch (dd. 1 juni 1979) lezen we dat men het er ten principale over eens is dat de bestuurlijke organisatie moet passen op de technische organisatie, oftewel de EKP-structuur. Onevenwichtigheden moeten worden opgelost. In concreto betekent dit dat Breda en Oosterhout overgeheveld worden naar het district Middelburg. In oktober 1981 wordt dat beleidsuitgangspunt besproken met alle pddrn (postdistrictsdirecteuren). Op 13 september 1984 informeert de hoofddirectie het Ambtenaren Centrum dat het opheffen van het postdistrict Leeuwarden slecht een gerucht is, wel wordt onderzocht of i.v.m. de technische infrastructuur Steenwijk, Emmen en Hoogeveen bestuurlijk kunnen worden ondergebracht bij het postdistrict Zwolle.

Dan wordt het 1988. De verzelfstandiging komt er aan. Er wordt gedacht over andere manieren van aansturing en voorzichtig over een nieuwe technische infrastructuur. De districten werden door het hoofkantoor gezien als semionafhankelijke baronieën met de pddr als baron met een uit de hand gelopen hofhouding (ik chargeer iets). Er moet wat gebeuren! Post besluit de districten op te heffen en samen te voegen tot vijf regio’s: Noordwest, Noordoost, Zuidwest, Centrum en Zuidoost. Gevestigd in respectievelijk Amsterdam, Groningen, Rotterdam, Utrecht en Den Bosch. 270 hoofdpostkantoren en 160 voorsorteercentra werden samengevoegd tot 164 Resultaat Verantwoordelijke Eenheden (RVEn). Zo kwam er een einde aan een bestuurlijke indeling die 33 jaar bestaan had. Overigens gingen de reorganisaties daarna steeds sneller. De regio’s bestonden maar zes jaar…..

Linksonder: Het districtpostkantoor van Den haag was gehuisvest in het stationspostkantoor, dichtbij station HS. Nu het hoofdkantoor van PostNL